Vooraf: dit stuk is eerder (in aangepaste vorm) verschenen in het Fiscaal adviesmagazine
Belastingzaken waarbij cryptovaluta een rol spelen, komen nog niet frequent voor. Op 14 november 2023 heeft het Hof Amsterdam echter een uitspraak gedaan in een dergelijke zaak. Het draaide hierbij onder andere om de rechtvaardigheid van omkering en verzwarende bewijslast, het correct opnemen van inkomsten uit overige werkzaamheden, de redelijkheid van een schatting bij navordering, en de terechtheid van opgelegde vergrijpboetes.
In de kern ging de zaak als volgt.
In 2013 verkreeg X bitcoins, die echter niet werden vermeld bij het indienen van de aangifte Inkomstenbelasting/Premie Volksverzekeringen (IB/PVV) voor dat jaar. Pas in 2017 diende X een vrijwillige correctie in, waarbij de waarde van 165 bitcoins alsnog werd aangegeven. De inspecteur vroeg naar de herkomst van de bitcoins en legde een informatiebeschikking op.
X verschafte echter onvolledige en onjuiste informatie. Dit leidde tot een navorderingsaanslag en een vergrijpboete. De inspecteur stelde dat de bitcoins als beloning waren ontvangen voor werkzaamheden, en dat X meer bitcoins bezat dan de aangegeven 165. De rechtbank Noord-Holland verminderde de aanslag door alleen de 165 bitcoins als resultaat uit overige werkzaamheden (ROW) te beschouwen en vernietigde de vergrijpboete. In hoger beroep werd betwist of dit terecht was.
Het Hof Amsterdam nam het oordeel van de rechtbank over betreft de omkering en verzwarende bewijslast. Omdat de informatiebeschikking onherroepelijk was geworden, X weigerde de gevraagde informatie te verstrekken en zelfs opzettelijk (deels) onjuiste informatie verschafte, werd de omkering van de bewijslast gerechtvaardigd geacht.
Vervolgens beoordeelde het Hof of de inspecteur een redelijke schatting had gemaakt bij de navorderingsaanslag.
Het Hof oordeelde dat de inspecteur een redelijke schatting had gemaakt van de vermoedelijke inkomsten. Bij schattingen treedt enige ruwheid op, vooral wanneer de belastingplichtige niet volledig meewerkt. Hier werd overwogen dat X de bitcoins niet aangaf in zijn belastingaangifte en dat de schatting was gebaseerd op diverse bitcointransacties, waaronder die van een digitaal platform voor onder andere drugshandel. Aangezien X geen tegenargumenten had ingebracht en de inspecteur redelijk handelde bij de schatting, werd de navorderingsaanslag bevestigd. Het Hof oordeelde dat de inspecteur voldoende aannemelijk had gemaakt dat X in 2013 in het bezit kwam van 344 bitcoins.
Ook werd geconcludeerd dat de vergrijpboete terecht was, gezien X’s bewuste aanvaarding van de kans op te weinig geheven belasting door onjuiste informatie te verstrekken.
Het hoger beroep van de inspecteur werd gegrond verklaard.
Deze uitspraak illustreert dat de opstelling van een belastingplichtige en de context van bitcointransacties een impact kunnen hebben op de uitkomst van belastingzaken. In dit geval resulteerde dit in terechte omkering en verzwaringsbewijslast, een redelijke schatting en rechtvaardiging van de opgelegde vergrijpboetes.
BRON: Hof Amsterdam 14 november 2023, 21/01722, ECLI:NL:GHAMS:2023:3400