Skip to main content
BlogRedactioneel

Dividendstripping is niet zonder meer duidelijk

By 31 januari 2024maart 11th, 2024No Comments

Vooraf: dit stuk is eerder (in aangepaste vorm) verschenen in het Belastingmagazine

Dividendstripping blijkt een complex vraagstuk te zijn dat recentelijk veel aandacht heeft gekregen, vooral met betrekking tot frauduleuze gevallen waarbij dividendbelasting dubbel wordt teruggevorderd of verrekend. Tegelijkertijd zijn er wettelijke maatregelen voorgesteld om dividendstripping tegen te gaan. In fiscale geschillen wordt vaak de vraag gesteld of een partij die economisch gezien geen direct belang heeft bij het dividend, toch probeert dividendbelasting terug te vorderen of te verrekenen.

Recentelijk heeft de Hoge Raad uitspraak gedaan in een zaak met betrekking tot (vermeende) dividendstripping.

De casus betreft X bv, een onderdeel van een internationaal bankconcern, waarvan de enige aandeelhouder een vennootschap in het Verenigd Koninkrijk is (M Co), en deze vennootschap op haar beurt wordt gehouden door een andere Britse vennootschap (GM Co).

X bv verwerft AEX-aandelen, verkoopt beursgenoteerde termijncontracten, en leent de aandelen uit aan GM Co. De AEX-aandelen staan op een Franse bankrekening en worden kort voor dividenduitkeringen teruggeplaatst op de rekening van X bv, die vervolgens Nederlandse dividendbelasting verrekent in haar vennootschapsbelastingaangiften. De inspecteur legt een VPB-navorderingsaanslag op en trekt de verrekening van dividendbelasting terug, en legt een informatiebeschikking op.

In het geschil voor het Hof Amsterdam wordt geoordeeld dat X bv niet voldoet aan de voorwaarden voor het verrekenen van dividendbelasting vanwege de ‘stock lending’, waardoor X bv niet langer als de juridische eigenaar wordt beschouwd en evenmin als uiteindelijk gerechtigde tot het dividend. Het Hof stelt ook dat de informatiebeschikking terecht is opgelegd wegens schending van de administratieplicht door X bv.

X bv gaat in cassatie, en de Hoge Raad oordeelt dat de wettelijke maatregel tegen dividendstripping specifieke gevallen afdekt waarin de aandeelhouder, ondanks het vrijelijk kunnen beschikken over de dividenden, toch niet als uiteindelijk gerechtigde wordt beschouwd. In situaties die niet onder deze uitzondering vallen, staat de maatregel niet in de weg aan de aandeelhouder om de hoedanigheid van uiteindelijk gerechtigde aan te nemen.

De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof en verwijst de zaak. Het verwijzingshof moet vaststellen of X bv, volgens Frans recht, op het moment van dividenduitkering opbrengstgerechtigd was als houder van de aandelen en tevens uiteindelijk gerechtigd tot die dividenden. Als dit het geval is, kan X bv aanspraak maken op verrekening of teruggaaf van de dividendbelasting. Ook moet het hof onbehandelde geschilpunten beoordelen en onderzoeken of X bv een vaste inrichting heeft in het Verenigd Koninkrijk en welk bedrag van haar winst daaraan toerekenbaar is.

Wat betreft de informatiebeschikking doet de Hoge Raad de zaak zelf af. Naar het oordeel van de Hoge Raad voldoet de administratie van X bv aan de wettelijke eisen met betrekking tot de voorwaarden van de aandelenleningen. Uit de administratie blijkt duidelijk welke rechten en verplichtingen X bv heeft op grond van de aandelenleningen en de gegevens die van belang zijn voor de verrekening van de dividendbelasting.

De Hoge Raad concludeert dat het beroep van X bv gegrond is, en de zaak wordt verwezen naar Hof Den Haag. De gegrondverklaring van het cassatieberoep betekent echter niet dat X bv haar doel definitief heeft bereikt; het oordeel van het verwijzingshof zal moeten worden afgewacht.

Bron: HR, 19-01-2024, nr. 20/01884, ECLI:NL:HR:2024:49

Leave a Reply