Skip to main content
AlgemeenBlogColumn

Te laat verzoek om ambtshalve vermindering niet verschoonbaar

By 12 december 2022februari 12th, 2023No Comments

De inspecteur kan een onjuiste belastingaanslag of beschikking ambtshalve verminderen.

De regels op basis waarvan de inspecteur tot een ambtshalve vermindering overgaat en/of over kan gaan zijn verspreid in de wetgeving en lagere regelgeving terug te vinden.

Het komt in de praktijk geregeld voor dat een (navorderings-)aanslag geruime tijd na een belastingjaar wordt opgelegd. Een aanslag kan daardoor onopgemerkt blijven waardoor te laat bezwaar wordt ingediend. Een te laat tegen een aanslag ingediend bezwaar wordt in beginsel aangemerkt als verzoek om ambtshalve vermindering.

Echter, één van de eisen bij het indienen van een verzoek om ambtshalve vermindering is dat deze in beginsel moet worden ingediend binnen vijf jaren na het einde van het belastingjaar waar het verzoek op ziet. Een te laat ingediend verzoek kan, net als een ingediend bezwaar, verschoonbaar te laat zijn ingediend.

In een recente uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant komt de verschoonbaarheid van een te laat ingediend verzoek aan de orde.

De inspecteur had in de zaak waar de rechtbank zich over boog aan belanghebbende voor het jaar 2015 een aanslag inkomstenbelasting en een verzuimboete opgelegd en belastingrente in rekening gebracht.

Belanghebbende diende op 18 februari 2021 een verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag 2015 in. De inspecteur wees het verzoek echter af omdat deze buiten de daarvoor geldende termijn was ingediend.

Belanghebbende besluit vervolgens, met instemming van de inspecteur het bezwaar over te slaan en, in beroep te gaan.

De rechtbank oordeelde dat het verzoek van belanghebbende te laat was ingediend. Nu de vijfjaarstermijn voor het indienen van een verzoek om ambtshalve vermindering voor het jaar 2015 op 31 december 2020 eindigde, was belanghebbende te laat.

Belanghebbende voerde vervolgens diverse omstandigheden aan ter onderbouwing van zijn standpunt dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was. Belanghebbende zou als gevolg van verschillende ingrijpende gebeurtenissen, zoals een ontslagprocedure, operatieve ingrepen en een vechtscheiding, gedurende de gehele vijfjaarstermijn in een zeer slechte mentale gezondheidstoestand verkeren. Hij was daardoor niet in staat om zich met administratieve zaken, zoals het indienen van een verzoek om ambtshalve vermindering, bezig te houden. Door het wegvallen van zijn vertrouwde accountant kon hij niet een ander zijn administratieve zaken laten regelen. Ook voerde belanghebbende aan dat hij in oktober 2020 besmet was geraakt met het coronavirus en dat hij als gevolg daarvan in oktober en november 2020 niet in staat was om een verzoek om ambtshalve vermindering in te dienen.

De rechtbank gaat daar echter niet in mee. De door belanghebbende aangevoerde omstandigheden zijn onvoldoende om te concluderen dat belanghebbende op geen enkel moment na het opleggen van de aanslag binnen de vijfjaarstermijn in staat was om zijn bezwaar kenbaar te maken en/ of een verzoek om ambtshalve vermindering in te dienen. Ook een beroep op het gelijkheidsbeginsel, i.e., nu de inspecteur tot 7 jaar zou kunnen navorderen zou belanghebbende ook 7 jaar de tijd moeten hebben, wees de rechtbank af. Van rechtens en feitelijk gelijke gevallen was geen sprake.

Van een verschoonbare termijnoverschrijding was derhalve geen sprake.

Het komt in de praktijk regelmatig voor dat een (navorderings-)aanslag laat wordt opgelegd. Soms tegen het einde van de vijfjaarstermijn na het belastingjaar waar de aanslag op ziet. Als belanghebbende dan even niet op let, wordt niet alleen te laat bezwaar ingediend maar ook de mogelijkheid om een verzoek ambtshalve vermindering in te dienen verspeeld. Deze uitspraak laat zien dat er niet zonder meer op vertrouwd kan worden dat een rechtbank een termijnoverschrijding verschoonbaar is. Belanghebbende heeft het waarschijnlijk oneerlijk gevonden dat de inspecteur wel langer de tijd heeft om te corrigeren. In de uitspraak wordt verder niet nader uitgelegd waarom geen sprake was van rechtens en feitelijk gelijke gevallen.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 7 november 2022, BRE 21/2330, ECLI:NL:RBZWB:2022:6619

Reeds gepubliceerd in het fiscaal adviesmagazine van 4 december 2022

Leave a Reply