Skip to main content
AlgemeenBlogColumn

Geen afwijking van forfaitaire proceskostenvergoeding

By 12 november 2022februari 12th, 2023No Comments

Uit rechtspraak volgt de regel dat in geval van gegrondverklaring van een beroep de door belanghebbende in beroep gemaakte proceskosten voor vergoeding in aanmerking komen. Indien de noodzaak tot het instellen van beroep uitsluitend voortvloeide uit de handelwijze van de belanghebbende wordt van deze regel afgeweken. In het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt de wijze en de omvang van de proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen nader geregeld. De vergoeding die hieruit voortvloeit is in de praktijk meestal onvoldoende om de werkelijk door belanghebbende gemaakte proceskosten te dekken.

In de praktijk wordt regelmatig verzocht om een hoger (dan forfaitaire) proceskostenvergoeding toe te kennen. Een andere benaming voor forfaitaire is ook wel ‘volgens de norm’. Voor de toekenning van een proceskostenvergoeding die afwijkt van de forfaitaire bedragen bestaat normaliter aanleiding als de belastinginspecteur het verwijt treft dat een beschikking wordt opgelegd of uitspraak wordt gedaan of in rechte handhaaft op een moment dat duidelijk is dat die beschikking of uitspraak in een daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden. Uit rechtspraak volgt dat ook in andere gevallen (afhankelijk van alle omstandigheden van het geval) aanleiding kan bestaan om een integrale proceskostenvergoeding toe te kennen.

Recent zijn er uitspraken gedaan in geschillen waarbij verzoeken om een integrale proceskostenvergoeding niet slaagden.

In de casus van de uitspraak van de Hoge Raad van 28 oktober 2022 kwam het Hof Arnhem – Leeuwarden tot het oordeel dat belanghebbende geen recht heeft op een integrale proceskostenvergoeding. Het aan het hoger beroep in deze zaak voorafgegaan beroep bij de rechtbank werd nog ongegrond verklaard. Tijdens het daarna bij het Hof aanhangig hoger beroep besluit de inspecteur de aanslag alsnog te vernietigen. Belanghebbende meent recht te hebben op een integrale proceskostenvergoeding. Het Hof is het daar echter niet mee eens. Van een vergaande mate van onzorgvuldigheid of handelen tegen beter weten in door de inspecteur, is naar het oordeel van het Hof immers op geen enkele wijze sprake. Het Hof besluit een forfaitaire proceskostenvergoeding toe te kennen. De Hoge Raad laat het oordeel van het Hof in stand.

In de casus voor de rechtbank Zeeland-West-Brabant had de inspecteur een boekenonderzoek ingesteld bij belanghebbende. Op basis van zijn bevindingen legt deze vervolgens een naheffingsaanslag omzetbelasting op. De naheffingsaanslag en daaropvolgende aanmaning wordt verzonden aan het sinds enige tijd bij de Belastingdienst bekend adres van belanghebbende. Hierna wordt door belanghebbende een adreswijziging doorgevoerd. Het dwangbevel wordt vervolgens door de Belastingdienst betekend bij een ander adres dan waaraan de naheffingsaanslag en dwangbevel zijn verzonden.  Belanghebbende geeft aan het dwangbevel niet te hebben ontvangen. De ontvanger besluit vanwege de verwarring omtrent de adreswijziging tijdens de beroepsprocedure ambtshalve de invorderingsrente, aanmanings- en dwangbevelkosten te verlagen tot nihil. De rechtbank oordeelt dat van een verregaande onzorgvuldige behandeling door de ontvanger geen sprake is en wijst het verzoek om vergoeding van de integrale proceskosten af. Dat de ontvanger een poststuk retour heeft ontvangen waaruit bleek dat belanghebbende niet meer was gevestigd op het bij de Belastingdienst bekende adres maakt niet dat niet rechtsgeldig zou zijn aangemaand. Belanghebbende stond niet ingeschreven bij de KvK en had de wijziging van zijn adres zelf moeten doorgeven. De rechtbank overweegt dat de ontvanger een redelijke termijn moet hebben om de gewijzigde gegevens te verwerken.

Hoewel het in de praktijk nog steeds wordt geprobeerd, bevestigen deze uitspraken dat de rechter niet snel over gaat tot de toekenning van de werkelijke proceskosten. Daarvoor moet toch echt iets bijzonders aan de hand zijn. Hoewel de forfaitaire proceskostenvergoedingen (ook na de meest recente wettelijke verhogingen van de forfaitaire bedragen) in de meeste gevallen volstrekt geen recht doen aan de proceskosten die in de regel gemaakt worden, is het in deze zaken te begrijpen dat geen integrale proceskostenvergoedingen zijn toegekend.

Hoge Raad, 28 oktober 2022, 22/01490, ECLI:NL:HR:2022:1551 en Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 12 oktober 2022, BRE 19/2112 en BRE 19/2438, ECLI:NL:RBZWB:2022:5623

Reeds gepubliceerd in het fiscaal adviesmagazine van 1 november 2022

Leave a Reply