Uit eerdere redactioneels is al gebleken dat veel procedures een uitkomst zijn van beslissingen over een formeelrechtelijk vraagstuk. Een van de vragen die in de praktijk vaak een rol speelt is of sprake is van een nieuw feit. Maar wat houdt het begrip ‘nieuw feit’ nou eigenlijk in? In rechtspraak is veelvuldig geoordeeld over de elementen (i) nieuwheid (ii) van een feit. Zo is in het verleden onder meer geoordeeld dat navordering niet mogelijk is als de nieuwe informatie geen zodanig nieuw licht werpt dat het een verandering van inzicht van de inspecteur kan rechtvaardigen.
Uit de vele uitspraken die zijn gedaan, wordt duidelijk dat informatie over de kennis die bij de inspecteur aanwezig was ten tijde van de aanslagregeling relevant is om te beoordelen of de inspecteur beschikt over een nieuw feit. In de volgende uitspraak komt onder ander de beoordeling of sprake is van een ‘nieuw feit’ duidelijk naar voren.
Casus voor de rechtbank
BV Y en BV Z (die met moedermaatschappij BV X) onderdeel uitmaken van een fiscale eenheid voor de Vpb richtten in 2011 BV B op. BV Y verkrijgt hierbij 17.999 van de 18.000 aandelen. BV B investeerde via deelname in een CV in een scheepvaartproject. In dat kader wilde BV B gebruik maken van de willekeurige afschrijving. De inspecteur ging daarmee akkoord en stemde eveneens in met de voeging van BV B in de fiscale eenheid met BV X. BV X heeft vervolgens in haar aangiften Vpb 2011-2014 de willekeurige afschrijving in aanmerking genomen.
Tijdens een boekenonderzoek dat daarna volgde, constateerde de inspecteur dat een fiscale eenheid van BV B met BV X niet mogelijk was. De inspecteur legde vervolgens over de jaren 2011, 2012 en 2013 navorderingsaanslagen voor de Vpb op en week met de aanslag IB 2014 af van de ingediende aangifte. Met deze aanslagen werden de willekeurige afschrijving en de aftrek van de exploitatieverliezen van BV B teruggenomen.
BV X besluit na bezwaar in beroep te gaan. Gedurende de procedure worden er verschillende argumenten aangevoerd. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur inderdaad niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken had overgelegd. De inspecteur had namelijk niet alle stukken van het derdenonderzoek bij BV Z overgelegd. Zo had de inspecteur onder andere stukken over de scheepsinvestering, die van belang waren voor de vraag of de inspecteur beschikte over een nieuw feit, niet overgelegd. De inspecteur had bovendien, gedurende de procedure, over die stukken steeds (ook in zijn verweerschrift) onjuiste informatie gegeven. De rechtbank overwoog dat de inspecteur met zijn handelswijze de beginselen van een goede procesorde ernstig (!) had geschonden. De aanslag over het jaar 2013 was in 2015 opgelegd terwijl de inspecteur al in 2014 over alle documenten beschikte die van belang waren voor het onderzoek naar de scheepsinvestering. De rechtbank oordeelt dat de schending van artikel 8:42 Awb dusdanig ernstig was dat de navorderingsaanslag over het jaar 2013 moest worden vernietigd. Voor 2011 en 2012 beschikte de inspecteur volgens de rechtbank wel over een nieuw feit. Voor 2014 is het nieuw feit niet relevant nu geen sprake was van een navorderingsaanslag.
De rechtbank komt voor de jaren 2011, 2012 en 2014 tot het oordeel dat de aanslagen wel terecht zijn. BV B kon in de jaren 2011 tot en met 2014 niet als dochtermaatschappij deel uitmaken van de fiscale eenheid. Uit de participatieovereenkomst met BV Z volgde immers dat partijen hadden afgesproken dat BV X altijd € 1 voor de aandelen BV B kreeg. BV X zou een zo goed als zekere negatieve waardeontwikkeling van de aandelen BV B bij voorbaat hebben afgedekt waardoor zij niet het risico op die vrijwel zekere negatieve waardeontwikkeling op de aandelen had gelopen. BV X had nooit (middellijk) de gehele economische eigendom van ten minste 95% van aandelen BV B in bezit.
Belang voor de praktijk
Dat de rechtbank tot het oordeel kwam dat de navorderingsaanslag over het jaar 2013 niet in stand kon blijven, hoeft geen verbazing te wekken. Dit oordeel is goed te volgen. De inspecteur beschikte immers niet over een nieuw feit. Deze uitspraak herinnert eraan dat het bij geschillen over navorderingsaanslagen van belang is om inzage in het dossier te verzoeken. Zo kan gecontroleerd worden of de inspecteur over een nieuw feit beschikt.
Bron: Rechtbank Noord-Nederland, 3 mei 2022, AWB 19/4597, ECLI:NL:RBNNE:2022:1426
Reeds gepubliceerd op fiscaaltotaal.nl, 10 mei 2022