Skip to main content
AlgemeenBlogColumn

Uitworp verplicht niet tot onderzoek

By 12 april 2022februari 12th, 2023No Comments

De inspecteur heeft onder voorwaarden de bevoegdheid om te weinig geheven belasting na te vorderen. Een zogeheten nieuw feit kan navordering van te weinig geheven belasting rechtvaardigen. Een feit is niet ‘nieuw’ als sprake is van een feit dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn. Een inspecteur die een dergelijk feit, dat niet nieuw is, niet betrekt in het vaststellen van de primitieve aanslag, begaat een ambtelijk verzuim. Een dergelijk ambtelijk verzuim belet de bevoegdheid om de belasting die te weinig is geheven ter zake van het desbetreffende feit na te vorderen.

Uit rechtspraak volgt enerzijds dat de inspecteur in beginsel mag vertrouwen op de juistheid van de in een aangifte opgenomen gegevens en dus niet hoeft te onderwerpen aan nader onderzoek. Anderzijds volgt uit rechtspraak ook dat er omstandigheden zijn die de inspecteur nopen tot (nader) onderzoek. Afhankelijk van hetgeen is vermeld als uitworpreden kan er een reden, en mogelijk een verplichting, zijn voor (nader) onderzoek. Indien de inspecteur geen (nader) onderzoek doet terwijl er wel een onderzoeksplicht op hem rust dan kan dit een beoordelingsfout vormen die de inspecteur niet kan herstellen.

Het is dan ook interessant om te zien hoe in een concrete zaak een rechter kijkt naar de onderzoeksplicht van een inspecteur bij een uitworp.

Recent heeft de Hoge Raad uitspraak gedaan in een zaak waar de inspecteur geen nader onderzoek had gedaan nadat sprake was van een uitworp.

De belastingplichtige in deze recente procedure voor de Hoge Raad had in zijn aangiften inkomstenbelasting voor de jaren 2012 en 2013 een hoog negatief resultaat uit overige werkzaamheden vermeld. Bij de automatische controle van de aangiftes was de uitworpreden ‘hoog negatief saldo tbs-vermogensbestanddelen’ uitgezet. Als gevolg daarvan heeft de belastingplichtige een aanslag conform zijn aangifte opgelegd gekregen.

Op enig later moment besluit de inspecteur (toch) nadere vragen aan de belastingplichtige te stellen. De inspecteur besluit vervolgens de belastingplichtige een navorderingsaanslag voor het jaar 2012 op te leggen (en een reguliere aanslag voor het jaar 2013).

De belastingplichtige neemt echter het standpunt in dat sprake is van een ambtelijk verzuim. De inspecteur zou namelijk ondanks de hiervoor genoemde uitworpreden een aanslag aan de belastingplichtige op hebben gelegd die overeenkwam met zijn aangifte.

Hoewel de advocaat-generaal nog had geconcludeerd dat het cassatieberoep van belastingplichtige voor wat betreft de navorderingsaanslag voor het jaar 2012 gegrond is, komt de Hoge Raad tot een ander oordeel. De Hoge Raad oordeelt immers dat de inspecteur ondanks de uitworp niet verplicht was de aangifte nader te onderzoeken.

Anders dan (wellicht) uit het arrest van de Hoge Raad van 15 juni 2018 (ECLI:NL:HR:2018:797) verwacht kon worden oordeelt de Hoge Raad in het onderhavige arrest dat een uitworp niet (altijd) tot een onderzoeksplicht voor de inspecteur leidt. Ook niet indien er een uitworp is op grond van een reden waar op enig later moment een navordering plaatsvindt. Ook in dat geval kan de conclusie zijn dat de inspecteur (die met een normale zorgvuldigheid kennisneemt van de aangifte) in redelijkheid niet aan de juistheid van de in de aangifte opgenomen gegevens hoefde te twijfelen.

Hoge Raad, 18 maart 2022, 20/01121, ECLI:NL:HR:2022:379

Reeds gepubliceerd in het Fiscaal Adviesmagazine, 7 april 2022

Leave a Reply