De bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) biedt een ruime vrijstelling voor schenk- en erfbelasting bij de overdracht van ondernemingsvermogen door schenking of vererving. Het doel van de BOR is om bedrijfsopvolgingen fiscaal soepel te laten verlopen. Met de BOR is het ondernemingsvermogen dat wordt verkregen via schenking of vererving tot €1.205.871 (2023) voor 100% en het overschot daarboven voor 83% voorwaardelijk vrijgesteld. Belastingplichtigen kunnen gedurende 10 jaar uitstel van betaling krijgen voor het resterende belastingbedrag.
Echter, de BOR heeft enkele voorwaarden, waarover al geruime tijd discussie bestaat. Centraal staat de vraag of de oorspronkelijke rechtvaardiging van de BOR, namelijk het voorkomen van gevaar voor het voortbestaan van de onderneming bij bedrijfsopvolging, nog steeds geldig is.
Een onderdeel van deze discussie betreft de kwalificatie van bepaald verhuurd vastgoed als ondernemingsvermogen en of dit in aanmerking komt voor de BOR. In de praktijk wordt hier vaak over geprocedeerd.
Belastingplichtigen ervaren moeilijkheden bij het aantonen dat aan derden verhuurd vastgoed kwalificeert als ondernemingsvermogen voor de toepassing van de BOR. Een recente uitspraak van de Hoge Raad (HR 18 augustus 2023, ECLI:NL:HR:2023:1054) illustreert dit.
Achtergrond
In 2021 oordeelde de Hoge Raad dat de projectontwikkelingstak en de verhuurtak van de verkregen onderneming niet zodanig met elkaar verweven waren dat er sprake zou zijn van één onderneming. Na verwijzing oordeelde het Hof Den Haag dat zelf ontwikkelde objecten die werden verhuurd niet tot het ondernemingsvermogen behoorden, terwijl een ander verhuurd pand wel als ondernemingsvermogen werd beschouwd. Zowel belanghebbende als de staatssecretaris gingen in cassatie.
Het beroep in cassatie van belanghebbende werd ongegrond verklaard. De Hoge Raad stelde dat een vermogensbestanddeel dat binnen de eigen onderneming tot stand is gebracht, niet automatisch als ondernemingsvermogen wordt beschouwd wanneer het voor verhuur wordt aangehouden. De BOR is volgens de Hoge Raad in dat geval niet van toepassing. Het beroep van de staatssecretaris werd wel gegrond verklaard, waarbij de Hoge Raad oordeelde dat een vermogensbestanddeel als ondernemingsvermogen kan worden beschouwd als het ten tijde van de verkrijging voor ondernemingsdoeleinden wordt aangehouden. In dit geval kon het voormalige kantoorpand niet als ondernemingsvermogen worden beschouwd, omdat het aan derden werd verhuurd.
Belang voor de praktijk
De uitspraak van de Hoge Raad geeft aan dat zelf ontwikkeld vastgoed dat vervolgens wordt verhuurd niet als ondernemingsvermogen wordt beschouwd, waardoor de BOR niet van toepassing is. Vermogensbestanddelen kunnen alleen als ondernemingsvermogen voor de BOR kwalificeren als ze ten tijde van de verkrijging voor ondernemingsdoeleinden worden aangehouden.
Het demissionaire kabinet was al van plan om de BOR te versoberen, mogelijk in lijn met deze uitspraak. Het is echter onzeker of de BOR-regelgeving daadwerkelijk per 1 januari 2024 zal worden gewijzigd. Deze uitspraak lijkt de Belastingdienst tot die tijd meer middelen te geven om verhuurd vastgoed zoveel mogelijk buiten de BOR-toepassing te houden.