Onder de toepassing van de aandelenfusiefaciliteit (artikel 3.55 IB) wordt de vervreemdingswinst behaald bij een aandelenfusie onder voorwaarden niet belast. De belastingclaim die op de vervreemdingswinst rust wordt met andere woorden doorgeschoven.
De aandelenfusiefaciliteit vindt geen toepassing indien geen sprake is van een aandelenfusie in de zin van artikel 3.55 IB. Dit is (op grond van letter b van het vierde lid van deze bepaling) onder meer het geval als de fusie in overwegende mate is gericht op het ontgaan of uitstellen van belastingheffing. De fusie wordt, tenzij het tegendeel aannemelijk wordt gemaakt, geacht in overwegende mate te zijn gericht op het ontgaan of uitstellen van belastingheffing indien de fusie niet plaatsvindt op grond van zakelijke overwegingen, zoals herstructurering of rationalisering van de actieve werkzaamheden van de bij de fusie betrokken rechtspersonen.
Met de aandelenfusiefaciliteit, en daarmee ook bovenvermelde anti-misbruikregel, is mede beoogd om de Europese fusierichtlijn te implementeren. Uit de fusierichtlijn volgt dat de faciliteit mag worden geweigerd indien blijkt dat de aandelenfusie als hoofddoel of een der hoofddoelen belastingfraude of -ontwijking heeft.
Uit rechtspraak van het Hof van Justitie volgt dat deze uitzondering op de toepassing van de aandelenfusiefaciliteit (onder de fusierichtlijn) eng moet worden uitgelegd (HvJ EU 20 mei 2010, zaak C-352/08 (Modehuis A. Zwijnenburg BV) (ECLI:EU:C:2010:282)).
In de praktijk komt bij een aandelenfusie dan ook regelmatig de vraag aan de orde: is de (voorgenomen) aandelenfusie in overwegende mate gericht op het ontgaan of uitstellen van belastingheffing?
Daar wordt dan ook veelvuldig over geprocedeerd. Ook in de volgende zaak, die uiteindelijk heeft geleid tot het arrest van het Hof Arnhem-Leeuwarden van 26 januari 2021 (ECLI:NL:GHARL:2021:763), staat deze vraag centraal.
Lees verder op fiscaaltotaal.nl