Skip to main content
Algemeen

Feiten sneller een feit in de fiscaliteit?

By 17 januari 2018No Comments

In de praktijk voorkomt een vrijspraak in de strafrechtelijke sferen voor een bepaald vergrijp niet (altijd) de heffing van belastingen voor inkomen dat uit dat vergrijp wordt aangenomen. De verklaring hiervoor is dat de belastingrechter volgens de Hoge Raad ‘zelfstandig dient te beoordelen welke feiten als vaststaand kunnen worden aangenomen’. Zie: HR 20 maart 2015, nr 13/03959, ECLI:NL:HR:2015:643.

In fiscale geschillen is het dus zo dat de belastingrechter vrij is bij de waardering van de door de belastinginspecteur en belastingplichtige ingebrachte bewijsmiddelen. Ook is het zo dat met de vrije bewijsleer in belastingzaken de rechter binnen zekere kaders de bewijslast mag verdelen. In het strafrecht is het daarentegen zo dat het OM het wettig en overtuigend bewijs moet leveren. Dat in een strafzaak een bepaald feit niet vaststaat betekent dan ook niet dat dit per se fiscale consequenties heeft. De belastingrechter is dus (in beginsel) niet gebonden aan het oordeel van de strafrechter en kan zelfs tot een op het eerste gezicht ander of zelfs tegenstrijdig oordeel komen.

Is bewijs dat in strafrechtelijke zin onrechtmatig is verkregen dan fiscaal toelaatbaar? In beginsel wel inderdaad.

In voormelde uitspraak van de Hoge Raad van 20 maart 2015 werd door de fiscaal hoogste rechter overwogen dat uitsluiting van bewijsmateriaal voor de fiscale procedure alleen dan aan de orde is indien:

  1. het recht op een behoorlijk proces, welk door artikel 6 EVRM (Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens) wordt beschermd, noodzaakt tot de uitsluiting van het bewijs (het gaat hier bijvoorbeeld om bewijsmateriaal waarvan het bestaan afhankelijk is van de wil van de belanghebbende en dat onder dwang van hem verkregen is),

of,

  1. indien ‘een belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel in zo aanzienlijke mate is geschonden, dat de uitkomst van dat onderzoek ook in een belastingzaak van het bewijs dient te worden uitgesloten’ (het gaat hier om gevallen waarin het beruik voor het bewijs wezenlijk afbreuk doet aan het fundamentele belang dat met bescherming van het professionele verschoningsrecht is gediend).

Uit uitspraken van het EHRM (Europees Hof voor de Rechten van de Mens), in het bijzonder de uitspraken in  Allen vs. Verenigd Koninkrijk en Melo Tadeu vs. Portugal, volgt ook dat indien een belanghebbende is vrijgesproken van een ‘criminal charge’ (strafvervolging) of de strafvervolging op andere wijze is geëindigd zonder veroordeling deze belanghebbende daarna (door een rechter of bestuursorgaan zoals de belastinginspecteur) niet mag worden behandeld alsof hij schuldig is.

Kortom: een feit is vaak sneller een feit in de fiscaliteit maar dit betekent niet dat een vrijspraak of geen veroordeling na een strafvervolging door een belastingrechter of belastinginspecteur nooit gevolgd wordt of moet worden.