De zaak draaide om een stichting die onder meer als doel had het verschaffen van medische hulp, zorg voor gehandicapten, weduwen en weeskinderen in ontwikkelingslanden. De stichting beschikte sinds 2011 over de zogenaamde ANBI – status (een specifieke fiscale status). Het voordeel van de ANBI-status is onder meer dat donaties voor donateurs voor de inkomsten en vennootschapsbelasting fiscaal aftrekbaar zijn en dat de stichting over de ontvangen giften niet onderworpen is aan de schenkbelasting.
Om voedselpakketten en andere noodhulp te kunnen verstrekken aan (Syrische) vluchtelingen bedacht de stichting in 2014 om in maart 2015 een benefietgala te houden, teneinde voor dat doel meer donaties te kunnen ontvangen. Als onderdeel van het benefietgala werden eind 2014 enkele imams uit het buitenland als gastspreker uitgenodigd waar eind 2014 het Ministerie groen licht voor had gegeven.
Na negatieve berichtgeving in de media werden enkele maanden later (in februari 2015) de verstrekte visa van de imams echter weer ingetrokken. Door de gang van zaken besloot de stichting om het benefietgala te annuleren. Echter, de negatieve berichtgeving leidde ook tot kamervragen waarna de Belastingdienst op haar beurt de ANBI-status van de stichting introk. Als reden voor die intrekking werd echter opgevoerd dat de stichting niet aan de ANBI-eisen zou voldoen onder meer omdat haar administratie niet goed zou zijn nu enkele betaalbewijzen van uitgaven aangaande aan vluchtelingen verstrekte noodhulp ontbraken, althans zouden ontbreken en dat het beleidsplan en overige documenten van de stichting niet zouden kloppen.
Mr. Laghmouchi, die door de stichting als advocaat was aangetrokken om haar bij te staan, nam onder meer als standpunt in dat de (noodhulp) activiteiten en de wijze van administreren van de door de stichting verrichte bestedingen niet afweek van de wijze waarop andere hulporganisaties in of nabij noodgebieden dat doen en dat in bepaalde situaties de onderbouwing van activiteiten op een andere wijze dient plaats te vinden.
Het was helaas nodig om tot aan de hoogste rechter te procederen. De Hoge Raad gaf de stichting gelijk. De Hoge Raad overwoog onder meer dat het niet vereist is dat steeds van alle inkopen en uitgaven bonnen en facturen aanwezig moeten zijn. Bij de beoordeling of de administratie aan de eisen voldoet, moet volgens de Hoge Raad mede in aanmerking worden genomen de plaats waar en de wijze waarop de desbetreffende instelling haar activiteiten verricht. De Hoge Raad heeft de zaak nu verwezen naar het Hof Amsterdam.