Skip to main content
Algemeen

Een strengere inkeerregeling leidt voor oude feiten niet tot zwaardere straffen

By 11 juni 2018No Comments

Het komt in de praktijk regelmatig voor dat belastingplichtigen die beschikken over niet aangegeven inkomsten of vermogen alsnog aangifte wensen te doen. De belastingplichtige wenst met andere woorden in te keren.

De inkeerregeling van artikel 67n AWR biedt een belastingplichtige dan ook terecht de mogelijkheid om alsnog in te keren binnen twee jaar nadat een onjuiste of onvolledige aangifte is ingediend of een aangifte (die niet is gedaan) had moeten zijn ingediend. Indien binnen genoemde twee jaar wordt ingekeerd wordt geen boete opgelegd. Indien er te laat of helemaal niet wordt ingekeerd dan kan dit tot een boete of zelfs strafvervolging leiden. De inkeerregeling is in de loop der jaren helaas strenger geworden en dit is ook vanaf 1 januari 2018 het geval waardoor een belastingplichtige sneller een boete of straf riskeert.

De vraag die dan opkomt is of de nieuwere strengere inkeerregeling en de ruimere mogelijkheden om een boete op te leggen of tot strafvervolging over te gaan bij inkeer onverkort van toepassing zijn. Uit rechtspraak blijkt dit niet het geval zo laat ook een recente uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 15 mei 2018 zien.

De casus die aan de Rechtbank Den Haag werd voorgelegd betrof een belastingplichtige die besloot in 2015 gebruik te maken van de inkeerregeling. De belastingplichtige beschikte over op buitenlandse bankrekeningen niet aangegeven vermogen. De belastingplichtige sloot na een beroep op de inkeerregeling uiteindelijk met de inspecteur een vaststellingsovereenkomst waarbij eerdere aangiften werden gecorrigeerd en vergrijpboeten werden opgelegd. Van belang hierbij is dat, kort geformuleerd, tot 1 januari 2010 geen boete werd opgelegd bij het tijdig inkeren.

Tussen de belastingplichtige en de inspecteur ontstond dan ook een geschil over de vraag of de vergrijpboeten over de jaren 2003 tot en met 2007, die zien op vóór 1 januari 2010 begane feiten (i.e. het ging om niet aangegeven vermogens over de jaren voor 1 januari 2010), op grond van het legaliteitsbeginsel moesten komen te vervallen.

De Rechtbank Den Haag overwoog dat de inkeerregeling van artikel 67n AWR als een strafbepaling is aan te merken. De Rechtbank overwoog voorts dat ook voor strafbepalingen als de inkeerregeling geldt dat een wetswijziging niet mag leiden tot een zwaardere bestraffing van eerder begane feiten. Volgens de Rechtbank zou de nieuwe inkeerregeling in strijd komen met artikel 7 EVRM en artikel 15 IVBPR voor zover de regeling een strafverzwaring inhoudt. De Rechtbank kwam tot deze overweging met verwijzing naar een beslissing van de strafkamer van de Hoge Raad waarin deze algemene regel (verbod van zwaardere bestraffing door een wetswijziging van eerder begane feiten) werd geformuleerd, namelijk in het arrest van de Hoge Raad 12 juli 2011. Voor de belastingplichtige betekende dit dat boetes die zagen op vóór 1 januari 2010 beboetbare feiten vernietigd moeten worden.